Ik ben 5. Een grote groep familie en vrienden heeft zich verzameld bij tante Han en oom Cor om een weekend lang met elkaar muziek te maken. Daar zit ik met mijn sopraanblokfluit (mijn moeder is op zoek naar een andere juf; ik heb haar namelijk al ‘ingehaald’) en voel me omringd door de anderen. Zij spelen ook fluit (oom Aad zelfs de bas, dat wil ik ook!) of gamba, gitaar, harp, trommel en iedereen kan zingen.
Aan het einde van de ochtend mag ik zeggen wat ik nog een keer wil spelen. Hoera! Dat wordt natuurlijk Mille Regretz.
Mijn blokfluit en dwarsfluit onder de arm, mijn stem altijd paraat: ik ben 10 en ga voor het eerst naar een muziekweek van de Vereniging voor Huismuziek.
Een beetje spannend is het wel, maar Wieke en Joost zijn er gelukkig ook. We volksdansen, spelen en zingen de hele dag, de leiding is geweldig. Ik wil nooit meer weg.
Begin jaren zeventig. Mijn opa spaart rijksdaalders en op oudjaarsdag krijgen we alle drie een identiek rolletje. Ik heb net een platenspeler en weet al dat ik naar de platenzaak ga om daar mijn eerste lp te kopen. In mijn eentje fiets ik naar Bilthoven en keer, trots en blij, terug met een pianoconcert van Mozart. Ik luister en luister en luister…..
Ik zit op de middelbare school. Vele huismuziekkampen, muziekweekenden en optredens met het kamerorkest van de muziekschool draag ik als kostbaar kleinood met me mee. Familie Meilof staat aan de afwas. Zullen we nog even ‘weepen’? En daar gaan we: mijn moeder en zus sopraan, ik zing de alt, mijn vader tenor en mijn broer bast. Uit het hoofd, loepzuiver, muzikaal.
Mijn zus belt: ‘Je zoekt toch een baantje? Op de muziekschool hangt een advertentie van een koor. Ze zoeken een dirigent: dat lijkt me wel wat voor jou!’ Ik aarzel, maar voel dat ze gelijk heeft en ik stort me in het ongewisse. Twee jaar later, eind jaren ’80, doe ik toelatingsexamen op het Conservatorium van Rotterdam.
En zo is het dus gekomen…